Verkeers borden met omschrijving
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Wegenverkeerswet 1994
1 Verkeersgedrag
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 1 Artikel 5
Gedragsregels Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen
dat gevaar op de weg wordt (kan worden)
veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt
(kan worden) gehinderd.
Artikel 6
Het is een ieder die aan het verkeer deelneemt ver -
boden zich zodanig te gedragen dat een verkeers -
ongeval plaatsvindt.
Artikel 7
1 Het is degene die op de één of andere manier bij
een verkeersongeval is betrokken, verboden de
plaats van het ongeval te verlaten.
2 Deze plaats mag slechts worden verlaten
wanneer:
a. behoorlijk de gelegenheid is gegeven de
identiteit van de betrokkene vast te stellen;
b. behoorlijk de gelegenheid is gegeven de
identiteit van het motorrijtuig vast te stellen;
c. niemand, die bij dat ongeval letsel is toegebracht,
in hulpeloze toestand wordt achtergelaten.
Artikel 8
1 Het is een ieder verboden een voertuig te
besturen of als bestuurder te doen besturen, terwijl
hij verkeert onder zodanige invloed van een stof,
waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat
het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie
met het gebruik van een andere stof – de
rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot
behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.
2 Het is een ieder verboden een voertuig te
besturen of als bestuurder te doen besturen na
zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een
onderzoek hoger blijkt te zijn dan tweehonderd -
twintig microgram alcohol per liter uitgeademde
lucht, dan wel
b. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een
onderzoek hoger blijkt te zijn dan een halve
milligram alcohol per milliliter bloed.
3 In afwijking van het tweede lid is het de
bestuurder van een motorrijtuig voor het besturen
waarvan een rijbewijs is vereist, indien sedert de
datum waarop aan hem voor de eerste maal een
rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn
verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op
of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden,
verboden dat motor rijtuig te besturen of als
bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik
van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een
onderzoek hoger blijkt te zijn dan 88 microgram
alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
b. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een
onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,2 milligram per
milli liter bloed.
4 In afwijking van het tweede lid is het de
bestuurder van een bromfiets die nog niet de
leeftijd van 24 jaren heeft bereikt, verboden een
bromfiets te besturen na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een
onderzoek hoger blijkt te zijn dan 88 microgram
alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
b. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een
onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,2 milligram per
milli liter bloed.
8 Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland
5 Het is verboden een motorrijtuig als bestuurder
te doen besturen door een persoon waarvan men
weet of redelijkerwijs moet weten dat deze
verkeert in een toestand als in het eerste, tweede,
derde of vierde lid is omschreven.
6 Voor de toepassing van het derde lid wordt onder
een rijbewijs mede verstaan een rijbewijs,
afgegeven door het daartoe bevoegde gezag
buiten Nederland.
Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland 9
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
2 Verkeersregels
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 1 Artikel 3 (artikel 1, 2, 2a en 2b in bijlage
Plaats op de weg 1 Bestuurders zijn verplicht zoveel mogelijk rechts
te houden.
2 Fietsers mogen met zijn tweeën naast elkaar
rijden. Dit geldt niet voor snorfietsers.
Artikel 4
1 Voetgangers gebruiken het trottoir of het
voetpad.
2 Zij gebruiken het fietspad of het fiets/bromfiets -
pad indien trottoir en voetpad ontbreken.
3 Zij gebruiken de berm of de uiterste zijde van de
rijbaan, indien ook een fietspad of een fiets/brom -
fiets pad ontbreekt.
4 In afwijking van het eerste en tweede lid
gebruiken personen die zich verplaatsen met
behulp van voorwerpen, niet zijnde voertuigen, het
fietspad, het fiets/bromfietspad, het trottoir of het
voetpad. Zij gebruiken de rijbaan indien een
fietspad, een fiets/bromfietspad, een trottoir of een
voetpad ontbreekt.
Artikel 5
1 Fietsers gebruiken het verplichte fietspad of het
fiets/bromfietspad.
2 Zij gebruiken de rijbaan indien een verplicht
fietspad of een fiets/bromfietspad ontbreekt.
3 Zij mogen het onverplichte fietspad gebruiken.
Snorfietsers mogen het onverplichte fietspad
slechts gebruiken met uitgeschakelde motor.
4 Bestuurders van fietsen op meer dan twee wielen
en fietsen met aanhangwagen, die met inbegrip
van de lading breder zijn dan 0,75 meter, mogen de
rijbaan gebruiken.
Artikel 6
1 Bromfietsers gebruiken het fiets/bromfietspad.
10 Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland
2 Zij gebruiken de rijbaan indien een
fiets/bromfietspad ontbreekt.
3 Bestuurders van bromfietsen op meer dan twee
wielen en bromfietsen met aanhangwagen, die met
inbegrip van de lading breder zijn dan 0,75 meter,
mogen de rijbaan gebruiken.
Artikel 7
Bestuurders van een gehandicaptenvoertuig
gebruiken het trottoir, het voetpad, het fietspad,
het fiets/bromfietspad of de rijbaan.
Artikel 8
1 Ruiters gebruiken het ruiterpad.
2 Zij gebruiken de berm of de rijbaan indien
een ruiterpad ontbreekt.
Artikel 9
Voetgangers mogen de rijbaan gebruiken indien zij
een kolonne, een optocht of een uitvaartstoet
vormen.
Artikel 10
1 Andere bestuurders dan die genoemd in de
artikelen 5 tot en met 8 gebruiken de rijbaan.
Deze bestuurders en voetgangers die een
aanhangwagen voortbewegen die kennelijk
bestemd is om door een motorvoertuig te worden
voortbewogen mogen voor het parkeren van hun
voertuig tevens andere weggedeelten gebruiken,
behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad,
het fiets/bromfietspad of het ruiterpad.
2 Andere bestuurders dan fietsers en bestuurders
van een gehandicaptenvoertuig mogen fietsstroken
met doorgetrokken strepen niet gebruiken.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 2 Artikel 11
Inhalen 1 Inhalen geschiedt links.
2 Bestuurders die links voorgesorteerd hebben en
te kennen hebben gegeven dat zij naar links willen
afslaan, worden rechts ingehaald.
3 Fietsers dienen elkaar links in te halen;
zij mogen andere bestuurders rechts inhalen.
Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland 11
12 Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland
4 Bestuurders die zich rechts van een blokmar -
kering bevinden mogen bestuurders die zich links
van deze markering bevinden rechts inhalen.
5 Bestuurders mogen trams rechts inhalen.
Artikel 12
Het is verboden een voertuig vlak voor of op
een voetgangersoversteekplaats in te halen.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 3 Artikel 13
Files 1 Bij fileverkeer behoeft, indien de rijbaan is
verdeeld in rijstroken in dezelfde richting, niet de
meest rechts gelegen rijstrook te worden gevolgd.
2 Files mogen aan de rechterzijde worden ingehaald.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 4 Artikel 14
Oprijden van kruispunten Bestuurders mogen een kruispunt niet blokkeren.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 5 Artikel 15
Verlenen van voorrang 1 Op kruispunten verlenen bestuurders voorrang
aan voor hen van rechts komende bestuurders.
2 Op deze regel gelden de volgende
uitzonderingen:
a. bestuurders op een onverharde weg verlenen
voorrang aan bestuurders op een verharde weg;
b. bestuurders verlenen voorrang aan bestuurders
van een tram.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 5a Artikel 15a
Gedrag bij overwegen 1 Weggebruikers mogen een overweg opgaan,
indien zij direct kunnen doorgaan en de overweg
geheel kunnen vrijmaken.
2 Bij overwegen laten weggebruikers een railvoertuig
voorgaan en laten daarbij de overweg geheel vrij.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 6 Artikel 16
Doorsnijden militaire kolonnes Weggebruikers mogen militaire kolonnes niet
doorsnijden
.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 7 Artikel 17
Afslaan 1 Bestuurders die willen afslaan, mogen voor -
sorteren door:
a. indien zij naar rechts willen afslaan tijdig zoveel
mogelijk aan de rechterzijde te gaan rijden;
b. indien zij naar links willen afslaan tijdig zoveel
mogelijk tegen de wegas te rijden of bij rijbanen
bestemd voor bestuurders in één richting daarop
zoveel mogelijk links te houden.
2 Bestuurders moeten alvorens af te slaan een
teken met hun richtingaanwijzer of met hun arm
geven.
Artikel 18
1 Bestuurders die afslaan, moeten het verkeer dat
hen op dezelfde weg tegemoet komt of dat op
dezelfde weg zich naast dan wel links of rechts
dicht achter hen bevindt, voor laten gaan.
2 Bestuurders die naar links afslaan, moeten
tegemoetkomende bestuurders die op hetzelfde
kruispunt naar rechts afslaan voor laten gaan.
3 Het eerste en het tweede lid gelden niet voor
bestuurders van een tram.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 8 Artikel 19
Maximumsnelheid De bestuurder moet in staat zijn zijn voertuig tot
stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij
de weg kan overzien en waarover deze vrij is.
Artikel 20
Binnen de bebouwde kom gelden de volgende
maximumsnelheden:
a. voor motorvoertuigen 50 km per uur;
b. voor bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen,
uitgerust met een motor:
1. op het fietspad of het fiets/bromfietspad 30 km
per uur;
2. op de rijbaan 45 km per uur;
c. voor gehandicaptenvoertuigen, uitgerust met een
motor, op het trottoir of het voetpad 6 km per uur.
Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland 13
Artikel 21
Buiten de bebouwde kom gelden de volgende
maximumsnelheden:
a. voor motorvoertuigen op autosnelwegen 120 km
per uur, op autowegen 100 km per uur en op
andere wegen 80 km per uur;
b. voor bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen,
uitgerust met een motor:
1. op het fietspad of het fiets/bromfietspad 40 km
per uur;
2. op de rijbaan 45 km per uur;
c. voor gehandicaptenvoertuigen, uitgerust met
een motor, op het trottoir of het voetpad 6 km per
uur.
Artikel 22
Voor zover niet ingevolge andere artikelen een lagere
maximumsnelheid geldt, gelden voor de volgende
voertuigen de volgende bijzondere maximum -
snelheden:
a. voor vrachtauto’s, autobussen en motorvoertuigen
met aanhangwagen 80 km per uur;
b. voor landbouw- of bosbouwtrekkers en motor -
voertuigen met beperkte snelheid, als bedoeld in
artikel 1.1 van het Voertuigreglement, 25 km per
uur;
c. voor brommobielen 45 km per uur;
d. voor snorfietsers 25 km per uur.
14 Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Tabel
Maximum snelheden
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Personenauto’s en motoren 120* 100* 80 50
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Vrachtauto’s en autobussen 80 80 80 50
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
T100 bussen 100 100 80 50
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Motorvoertuigen met aanhangwagen 80 80 80 50
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Brommobielen - - 45 45
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Snorfietsen en landbouwvoertuigen - - 25 25
* In geval van een ernstige verstoring van de olie-aanvoer kan worden bepaald dat op auto -
snelwegen en op autowegen een maximumsnelheid geldt van 90 km per uur.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Tabel
Maximum snelheden bromfiets
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Rijbaan 45 45
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Fiets/bromfietspad 30 40
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Tabel
Maximum snelheden
gehandicaptenvoertuigen met motor
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Rijbaan 45 45
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Fiets/bromfietspad 30 40
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Trottoir of voetpad 6 6
Artikel 22a
Voor zover niet ingevolge andere artikelen een lagere
maximumsnelheid geldt, geldt voor T100-bussen een
maximumsnelheid van 100 kilometer per uur.
Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland 15
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 9 Artikel 23
Stilstaan 1 De bestuurder mag zijn voertuig niet laten stilstaan:
a. op een kruispunt of een overweg;
b. op een fietsstrook of op de rijbaan langs een
fietsstrook;
c. op een oversteekplaats of binnen een afstand van
vijf meter daarvan;
d. in een tunnel;
e. bij een bord bushalte ter hoogte van de geblokte
markering dan wel, ingeval die markering niet is aan -
gebracht, op een afstand van minder dan 12 meter
van het bord. Dit geldt niet voor het onmiddellijk
laten in- en uitstappen van passagiers;
f. op de rijbaan langs een busstrook en
g. langs een gele doorgetrokken streep.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 10 Artikel 24
Parkeren 1 De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren:
a. bij een kruispunt op een afstand van minder dan
vijf meter daarvan;
b. voor een inrit of een uitrit;
c. buiten de bebouwde kom op de rijbaan van een
voorrangsweg;
d. op een parkeergelegenheid:
1 voor zover zijn voertuig niet behoort tot de
op het bord of op het onderbord aangegeven
categorie of groep voertuigen;
2 op een andere wijze dan op het bord of op
het onderbord is aangegeven;
3 op dagen of uren waarop dit blijkens het
onderbord is verboden.
e. langs een gele onderbroken streep;
f. op een gelegenheid bestemd voor het
onmiddellijk laden en lossen van goederen;
g. op een parkeerplaats voor vergunninghouders,
aangeduid door verkeersbord E9, indien voor zijn
voertuig geen vergunning tot parkeren op die
plaats is verleend.
2 Indien onder de borden E4 tot en met E8, E12 en
E13, op een onderbord dagen of uren zijn vermeld,
gelden de uit het bord of onderbord voortvloeiende
ge- of verboden slechts gedurende de aangegeven
dagen of uren.
3 De bestuurder mag zijn voertuig niet dubbel
parkeren.
4 Indien een parkeergelegenheid, aangeduid
met een van de verkeersborden E4 tot en met E13,
is voorzien van parkeervakken, mag slechts in die
vakken worden geparkeerd.
Artikel 25
1 Het is verboden in een parkeerschijf-zone te
parkeren, behalve op parkeerplaatsen die van een
P-tegel of een P-bord zijn voorzien of plaatsen met
een blauwe streep.
2 Op plaatsen met een blauwe streep, is het
parkeren van een motorvoertuig op meer dan twee
wielen slechts toegestaan, indien het motorvoertuig
is voorzien van een duidelijk zichtbare parkeerschijf,
waarop het tijdstip is aangegeven waarop met
parkeren is begonnen en de toegestane parkeer -
duur niet is verstreken.
3 Indien op een onderbord dagen of uren zijn
vermeld hoeft de parkeerschijf slechts gedurende
die tijdstippen te worden gebruikt.
Artikel 26
Op een gehandicaptenparkeerplaats mag slechts
worden geparkeerd:
a. een gehandicaptenvoertuig;
b. een motorvoertuig op meer dan twee wielen
waarin een geldige gehandicaptenparkeerkaart
duidelijk zichtbaar is aangebracht of
c. indien de gehandicaptenparkeerplaats is gereser -
veerd voor een bepaald voertuig, dat voertuig.
Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland 17
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 11 Artikel 27
Het plaatsen van fietsen Fietsen en bromfietsen worden geplaatst op het
en bromfietsen trottoir, op het voetpad of in de berm dan wel op
andere door het bevoegde gezag aangewezen
plaatsen.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 12 Artikel 28
Signalen Bestuurders mogen slechts geluidssignalen en knip -
persignalen geven ter afwending van dreigend ge vaar.
Artikel 29
Bestuurders van motorvoertuigen ten dienste van
politie en brandweer, ambulances en motor voer -
tuigen van andere aangewezen hulp verlenings -
diensten voeren blauw zwaai- of knipperlicht en
een twee- of drietonige hoorn om kenbaar te
maken dat zij een dringende taak vervullen.
Artikel 30
Bestuurders van motorvoertuigen, die voor
bepaalde werkzaamheden worden gebruikt, voeren
daarbij geel zwaai- of knipperlicht.
Artikel 31
Signalen mogen niet worden gegeven in andere
gevallen of op andere wijze dan in deze paragraaf is
toegestaan.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 13 Artikel 32
Gebruik van lichten 1 Bestuurders van een motorvoertuig, bromfietsers,
tijdens het rijden snorfietsers en bestuurders van een gehandicapten -
voertuig moeten bij dag, indien het zicht ernstig
wordt belemmerd, en bij nacht dimlicht voeren.
2 Het voeren van groot licht in plaats van dimlicht
is toegestaan behoudens in de volgende gevallen:
a. bij dag;
b. bij het tegenkomen van een andere
weggebruiker en
c. bij het op korte afstand volgen van een ander
voertuig.
18 Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland
3 Achterlicht en de verlichting van de achterken -
tekenplaat moeten steeds gelijktijdig met groot
licht, dimlicht, stadslicht of mistlicht branden.
Artikel 33
Gekoppelde aanhangwagens moeten bij dag,
indien het zicht ernstig wordt belemmerd,
en bij nacht achterlicht, verlichting van de
achterkentekenplaat en stadslicht voeren.
Artikel 34
1 Bij mist, sneeuwval of regen, die het zicht ernstig
belemmert, mogen bestuurders van een motor -
voertuig en van een gehandicaptenvoertuig
mistlicht aan de voorzijde voeren. In dat geval
hoeven die bestuurders geen dimlicht te voeren.
2 Bij mist of sneeuwval, die het zicht beperkt tot
een afstand van minder dan 50 meter mag
mistachterlicht worden gevoerd.
Artikel 35
Fietsers en bestuurders van een wagen moeten
bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd,
en bij nacht voor- en achterlicht voeren.
Artikel 36
Ruiters en geleiders van rij- of trekdieren en vee
moeten bij dag, indien het zicht ernstig wordt
belemmerd, en bij nacht een lantaarn meevoeren
die naar voren wit of geel licht en naar achteren
rood licht moet stralen.
Artikel 37
Door voetgangers gevormde kolonnes en optochten
moeten buiten de bebouwde kom bij dag, indien het
zicht ernstig wordt belemmerd, en bij nacht aan de
linker voorzijde een naar alle zijden wit of geel licht
uitstralende lantaarn en aan de linker achterzijde
een naar alle zijden rood licht uitstralende lantaarn
meevoeren.
Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland 19
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 14 Artikel 38
Gebruik van lichten Bestuurders van een motorvoertuig op meer dan
tijdens het stilstaan twee wielen, die buiten de bebouwde kom stilstaan
op de rijbaan en op langs autosnelwegen en auto -
wegen gelegen parkeerstroken, parkeer havens,
vluchtstroken en vluchthavens moeten bij dag,
indien het zicht ernstig wordt belemmerd, en bij
nacht stadslicht en achterlicht voeren.
Artikel 39
Stilstaande aanhangwagens moeten buiten
de bebouwde kom op de rijbaan en op langs auto -
snelwegen en autowegen gelegen parkeerstroken,
parkeerhavens, vluchtstroken en vluchthavens bij
dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd,
en bij nacht achterlicht en stadslicht voeren.
Artikel 40
Stilstaande wagens moeten buiten de bebouwde kom
op de rijbaan bij dag, indien het zicht ernstig wordt
belemmerd, en bij nacht voor- en achterlicht voeren.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 15 Artikel 41
Bijzondere lichten 1 Bestuurders van een motorvoertuig mogen bij
dag dagrijlicht voeren. Het dagrijlicht wordt niet
tegelijk met enig ander licht aan de voorzijde van
het voertuig gevoerd.
2 Bestuurders van een motorvoertuig mogen
tegelijk met dimlicht of mistlicht aan de voorzijde
bermlicht, richtlicht of markeringslichten voeren.
Artikel 41a
1 Verlichte transparanten die informatie bieden
over de bestemming of het gebruik van het
voertuig mogen worden gevoerd door:
a. personenauto’s, bedrijfsauto’s en motorfietsen:
1 in gebruik bij de politie;
2 in gebruik bij de brandweer;
3 in gebruik bij pechhulpdiensten;
4 in gebruik bij Rijkswaterstaat;
5 die worden gebruikt door artsen;
20 Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland
6 die worden gebruikt voor het geven van
rijonderricht of het afleggen van een rijproef;
7 die worden gebruikt door ambulancediensten
waaraan krachtens de Wet ambulancevervoer
een vergunning is verleend voor het verrichten
van ambulancevervoer;
8 van hulpverleningsdiensten die zich in
opdracht van óf een centrale post als bedoeld in
artikel 1 van de Wet ambulancevervoer óf een
centrale post voor het ambulancevervoer als
bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, van de
Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen
en rampen, bezighouden met het verlenen van
eerstelijns spoedeisende hulpverlening;
b. autobussen van openbaar vervoerdiensten;
c. bedrijfsauto’s van transportbegeleiders;
d. personen- en bedrijfsauto’s ingericht als
dierenambulance;
e. taxi’s.
2 Personenauto’s, bedrijfsauto’s en motorfietsen
die worden gebruikt voor het geven van
rijonderricht of het afleggen van een rijproef mogen
slechts zijn voorzien van een verlicht transparant
dat de ingevolge het Reglement rijbewijzen
voorgeschreven letter “L” weergeeft.
3 Onverminderd het eerste lid mogen:
a. verlichte transparanten die worden gevoerd door
de voertuigen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel
a, onder 1 tot en met 4 en onderdeel c, aanwijzingen
weergeven voor het overige wegverkeer,
b. taxi’s zijn voorzien van verlichte transparanten
die de volgende informatie weergeven:
1 tarieven;
2 naam van het taxibedrijf; en
3 telefoonnummer van het taxibedrijf.
4 Taxi’s die zijn voorzien van verlichte transparanten
die tarieven weergeven, mogen deze verlichting
slechts voeren wanneer zij zich op een taxistand -
plaats bevinden.
Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland 21
5 Verlichte transparanten worden niet gevoerd door
andere voertuigen dan genoemd in het eerste lid en
worden niet gevoerd op een andere wijze dan
bepaald in het eerste tot en met vierde lid.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 16 Artikel 42
Autosnelwegen 1 Het gebruik van de autosnelweg is slechts
en autowegen toegestaan voor bestuurders van een motor -
voertuig waarmee met een snelheid van ten minste
60 km per uur mag en kan worden gereden.
2 Het gebruik van de autoweg is slechts toegestaan
voor bestuurders van een motorvoertuig waarmee
met een snelheid van ten minste 50 km per uur mag
en kan worden gereden.
Artikel 43
1 Het is de bestuurders verboden op een auto -
snelweg of autoweg hun voertuig te keren of
achteruit te rijden.
2 Het is de bestuurders voorts verboden op de
rijbaan van een autosnelweg of autoweg hun
voertuig te laten stilstaan.
3 Behoudens in noodgevallen is het de weg -
gebruikers verboden op een autosnelweg of
autoweg gebruik te maken van de vluchtstrook,
de vluchthaven of de berm.
4 Op een autosnelweg is het bestuurders van
een motorvoertuig met aanhangwagen (als die
combinatie langer is dan 7 meter) en van een
vrachtauto verboden op een rijbaan met drie of
meer rijstroken enig andere dan de twee meest
rechts gelegen rijstroken te gebruiken. Het verbod
geldt niet voor het geval zij moeten voorsorteren.
22 Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 17 Artikel 44
Erven Voetgangers mogen wegen gelegen binnen een erf
over de volle breedte gebruiken.
Artikel 45
Bestuurders mogen binnen een erf niet sneller
rijden dan stapvoets.
Artikel 46
1 Het is bestuurders van een motorvoertuig ver boden
binnen een erf te parkeren anders dan op par keer -
plaatsen die voorzien zijn van een P-tegel of een P-bord.
2 Indien het erf tevens is aangeduid als parkeer -
schijf-zone, mag ook worden geparkeerd op
plaatsen die van een blauwe streep zijn voorzien,
mits gebruik wordt gemaakt van de parkeerschijf.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 18 Artikel 47
Rotondes Het is bestuurders van een motorvoertuig en
bromfietsers die de rijbaan volgen toegestaan vlak
voor of op rotondes anders dan aan de rechterzijde
van de rijbaan te rijden.
Artikel 48
Het is bestuurders toegestaan vlak voor of op
rotondes rechts in te halen.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 19 Artikel 49
Voetgangers 1 Bestuurders moeten blinden, voorzien van
een witte stok met één of meer rode ringen,
en overigens alle personen die zich moeilijk
voortbewegen, voor laten gaan.
2 Bestuurders moeten voetgangers en bestuurders
van een gehandicaptenvoertuig, die op een
voetgangersoversteekplaats oversteken of kennelijk
op het punt staan zulks te doen, voor laten gaan.
3 Het tweede lid geldt niet voor bestuurders van een
motorvoertuig dat behoort tot een militaire kolonne.
4 Het tweede lid geldt evenmin, indien voor de
voetgangers en de bestuurders van een gehandi -
captenvoertuig een rood voetgangerslicht of een
geel knipperend voetgangerslicht van toepassing is.
Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland 23
24 Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 20 Artikel 50
Voorrangsvoertuigen Weggebruikers moeten bestuurders van een
voorrangsvoertuig voor laten gaan.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 21 Artikel 51
Loslopend vee Het is verboden rij- of trekdieren of vee zonder
toezicht op de weg los te laten lopen. Dit verbod
geldt niet ten aanzien van wegen die door het
bevoegde gezag zijn aangewezen.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 22 Artikel 52
In- en uitstappende passagiers Bestuurders die een stilstaande tram of autobus
willen voorbijrijden aan de zijde waar passagiers
in- en uitstappen, moeten aan hen daartoe
gelegenheid geven.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 23 Artikel 53
Slepen Het is bestuurders van een motorvoertuig
verboden een ander motorvoertuig te slepen,
indien de afstand van de achterzijde van het
trekkende voertuig tot de voorzijde van het
gesleepte voertuig meer dan vijf meter bedraagt.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 24 Artikel 54
Bijzondere manoeuvres Bestuurders die een bijzondere manoeuvre
uit voeren, zoals wegrijden, achteruitrijden,
uit een uitrit de weg oprijden, van een weg een inrit
oprijden, keren, van de invoegstrook de door gaan -
de rijbaan oprijden, van de doorgaande rijbaan
de uitrijstrook oprijden en van rijstrook wisselen,
moeten het overige verkeer voor laten gaan.
Artikel 55
Bestuurders van een motorvoertuig en bromfietsers
moeten een teken met hun richtingaanwijzer geven
(bromfietsers mogen in plaats daarvan een teken
met hun arm geven), indien zij willen wegrijden,
andere bestuurders van een motorvoertuig willen
inhalen, de doorgaande rijbaan willen oprijden en
verlaten en indien zij van rijstrook willen wisselen
alsmede bij alle andere belangrijke zijdelingse
verplaatsingen.
Artikel 56
Binnen de bebouwde kom moeten bestuurders aan
bestuurders van een autobus de gelegenheid geven
van een bushalte weg te rijden, wanneer de
bestuurder van die autobus door het geven van een
teken met zijn richtingaanwijzer zijn voornemen om
weg te rijden kenbaar maakt. Dit geldt niet voor
bestuurders van een motorvoertuig dat behoort tot
een militaire kolonne.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 25 Artikel 57
Onnodig geluid Bestuurders van een motorvoertuig, bromfietsers
en snorfietsers mogen met hun voertuig geen
onnodig geluid veroorzaken.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 26 Artikel 58
Gevarendriehoek 1 Stilstaande motorvoertuigen op meer dan
twee wielen en aanhangwagens moeten worden
aangeduid door een gevarendriehoek, indien
het voertuig een obstakel vormt dat door
naderende bestuurders niet tijdig als zodanig kan
worden opgemerkt. Dit geldt niet wanneer
knipperend waarschuwingslicht wordt gevoerd.
2 De gevarendriehoek moet goed zichtbaar op de
weg worden geplaatst op een afstand van ongeveer
30 meter van het voertuig en in de richting van het
verkeer waarvoor het voertuig gevaar oplevert.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 26a Artikel 58a
Zitplaatsen 1 Tijdens deelname aan het verkeer worden
passagiers alleen vervoerd indien zij zijn gezeten op
zitplaatsen.
2 Het eerste lid is niet van toepassing:
a. op autobussen waarin het vervoer van staande
passagiers is toegestaan, bij incidenteel gebruik van
het gangpad of toilet in autobussen zonder
staanplaatsen en bij het vervoer van personen als
Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland 25
26 Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland
bedoeld in artikel 61b, tweede lid, onderdelen a, b
en d;
b. op het vervoer van passagiers jonger dan 18
jaren en met een lengte van minder dan 1,35 meter
die gebruik maken van een voor deze passagiers
geschikte zitgelegenheid die deel uitmaakt van de
constructie van het voertuig, hierin deugdelijk is
bevestigd en is voorzien van autogordels;
c. het vervoer van passagiers die gebruik maken
van een rolstoel als bedoeld in artikel 59, vierde lid;
d. het vervoer van personen op de bagagedrager
door fietsers met uitzondering van snorfietsers.
3 Het is bestuurders verboden passagiers te
vervoeren op een andere wijze dan in dit artikel is
voorgeschreven.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 27 Artikel 59
Autogordels en 1 Bestuurders van een motorvoertuig of een
kinderbeveiligingssystemen bromfiets en hun passagiers maken gebruik van de
voor hen beschikbare autogordel. Passagiers die
jonger zijn dan 18 jaren en met een lengte van
minder dan 1,35 meter, maken gebruik van een
voor hen geschikt kinderbeveiligingssysteem dat is
voorzien van een goedkeuringsmerk als bedoeld in
artikel 22, vierde lid, van de wet. Wanneer de
zitplaatsen die bestemd zijn voor passagiers
voorzien zijn van autogordels, worden op deze
zitplaatsen niet meer passagiers vervoerd dan er
autogordels aanwezig zijn.
2 Met de in het eerste lid genoemde voertuigen die
niet zijn uitgerust met een autogordel of kinder -
beveiligingssysteem als bedoeld in het eerste lid,
worden geen passagiers vervoerd die jonger zijn
dan 3 jaren en worden passagiers in de leeftijd van
3 tot 18 jaren met een lengte van minder dan
1,35 meter op een andere zitplaats dan een van de
voorste zitplaatsen vervoerd.
3 Passagiers die jonger zijn dan 18 jaren, worden
niet in een naar achteren gericht kinderzitje op een
passagierszitplaats met een voorairbag vervoerd,
tenzij deze airbag is uitgeschakeld of automatisch
op toereikende wijze wordt uitgeschakeld.
4 Het eerste lid geldt niet voor passagiers die
gebruik maken van een rolstoel. Deze passagiers
worden vervoerd in een rolstoel die in het voertuig
wordt vastgezet op een wijze die de stabiliteit van
de rolstoel en de veiligheid van de rolstoelgebruiker
waarborgt. Deze passagiers maken gebruik van de
veiligheidsgordel die deel uitmaakt van het voertuig
of van het systeem waarmee de rolstoel aan de
vloer van het voertuig is bevestigd, tenzij gebruik
gemaakt wordt van een door Onze Minister
aangewezen constructie.
5 Het verplichte gebruik van een goedgekeurd
kinderbeveiligingssysteem en het tweede lid zijn
niet van toepassing tijdens taxivervoer.
In voertuigen gebruikt voor taxivervoer waarin
geen kinderbeveiligingssysteem aanwezig is,
worden passagiers die jonger zijn dan 18 jaren en
met een lengte van minder dan 1,35 meter op een
andere zitplaats dan een van de voorste zitplaatsen
vervoerd.
6 Het verplichte gebruik van de beschikbare
autogordel door de bestuurder en het vierde lid
gelden niet tijdens taxivervoer, tenzij er sprake is
van contractvervoer of tijdens taxivervoer in een
taxi die niet is ingericht voor rolstoelvervoer.
7 De autogordel, de veiligheidsgordel of het
kinderbeveiligingssysteem wordt gebruikt op een
wijze die de beschermende werking ervan niet
negatief beïnvloedt of kan beïnvloeden. Personen
van 18 jaren en ouder en personen onder de 18 jaren
die in de betrokken omstandigheden geen gebruik
hoeven maken van een kinderbeveiligings systeem,
mogen zonodig een voorziening gebruiken door
middel waarvan het diagonale deel van de autogordel
over de schouder wordt geleid. Onze Minister kan
aan een dergelijke voorziening nadere eisen stellen.
Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland 27
28 Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland
8 Het is bestuurders van de in het eerste lid
genoemde voertuigen verboden passagiers jonger
dan 12 jaren en passagiers die gebruik maken van
een rolstoel te vervoeren op een andere wijze dan in
dit artikel is voorgeschreven.
Artikel 59a
1 In afwijking van artikel 59, eerste en achtste lid,
gebruiken bestuurders van een autobus en hun
passagiers van 3 jaren of ouder de autogordel of het
kinderbeveiligingssysteem waarmee de autobus is
uitgerust, wanneer zij zich op hun zitplaats bevinden
en het voertuig deelneemt aan het verkeer.
2 Passagiers van een autobus die in beweging is,
wordt meegedeeld dat het verplicht is gebruik te
maken van het in het eerste lid genoemde
beveiligingssysteem wanneer zij zich op hun
zitplaats bevinden en het voertuig deelneemt aan
het verkeer. Deze mededeling gebeurt op één of
meer van de volgende manieren:
a. door de bestuurder, de conducteur, de reisleider
of een als groepsleider aangewezen persoon;
b. door audiovisuele middelen;
c. door opschriften of het pictogram hiernaast :
Het pictogram wordt bij gebruikmaking daarvan
duidelijk op iedere zitplaats aangebracht.
3 In afwijking van artikel 59a, eerste lid, behoeven
passagiers van autobussen waarin het vervoer van
staande passagiers is toegestaan geen
beveiligingssysteem te gebruiken en behoeven
passagiers van autobussen die volgens een
dienstregeling stads- of streekvervoer uitvoeren
binnen de bebouwde kom geen
beveiligingssysteem te gebruiken.
4 Het is bestuurders van een autobus verboden
passagiers jonger dan 12 jaren te vervoeren op een
andere wijze dan in dit artikel is voorgeschreven.
Artikel 59b
1 In afwijking van artikel 59, eerste en achtste lid,
mag anders dan op de voorste zitplaatsen in
personenauto’s en bestelauto’s, wanneer het na
installatie van twee kinderbeveiligingssystemen niet
mogelijk is nog een derde kinderbeveiligings -
systeem te installeren en deze beveiligingssystemen
in gebruik zijn, een derde passagier die 3 jaren of
ouder is en met een lengte van minder dan
1,35 meter, worden vervoerd wanneer deze een
autogordel gebruikt. Artikel 59, zevende lid, is van
toepassing.
2 In afwijking van artikel 59, eerste en achtste lid,
mogen tot 1 mei 2008 in personenauto’s en
bestelauto’s, op andere zitplaatsen dan de voorste
meer personen van 18 jaren en ouder of personen
jonger dan 18 jaren met een lengte van meer dan
1,35 meter worden vervoerd dan er zitplaatsen met
autogordels beschikbaar zijn.
3 In afwijking van artikel 59, eerste lid, tweede
volzin, en achtste lid, mogen in incidentele gevallen
en over korte afstand in personenauto’s en bestel -
auto’s op andere dan de voorste zitplaatsen
passagiers die 3 jaar of ouder zijn en met een lengte
van minder dan 1,35 meter worden vervoerd
wanneer deze passagiers een autogordel gebruiken.
Dit geldt niet met betrekking tot passagiers waarvan
een ouder de auto bestuurt dan wel daarvan
eigenaar of houder is.
4 Het is bestuurders van personenauto’s en
bestelauto’s verboden passagiers jonger dan 12 -
jaren te vervoeren op een andere wijze dan in dit
artikel is voorgeschreven.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 28 Artikel 60
Helmen 1 De bestuurder en de passagiers van bromfietsen,
motorfietsen en driewielige motorvoertuigen
moeten een goed passende helm dragen, die door
middel van een sluiting op deugdelijke wijze op het
hoofd is bevestigd en die is voorzien van een
goedkeuringsmerk als bedoeld in de Regeling
toelating helmen.
Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland 29
30 Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland
2 Het eerste lid geldt niet voor:
a. de bestuurder en de passagiers van een snorfiets;
b. de bestuurder en de achter hem zittende
passagier van een brombakfiets;
c. de bestuurder of de passagier van een door de
Dienst Wegverkeer aangewezen type bromfiets,
niet zijnde een brommobiel, of motorfiets van wie
de zitplaats beschermd wordt door een
veiligheidscel en voorzien is van autogordels. Bij de
aanwijzing kan onderscheid gemaakt worden
tussen de bestuurder en de passagiers ten aanzien
van de gelding van het eerste lid. Bij ministeriële
regeling worden regels gesteld betreffende de eisen
waaraan een type bromfiets of motorfiets moet
voldoen om te kunnen worden aangewezen. Deze
regels zien in elk geval op de eisen die gesteld
worden aan de veiligheidscel en de autogordels;
d. de bestuurder en de passagiers van een
brommobiel met een gesloten carrosserie;
e. de bestuurder of de passagiers van een brom -
mobiel zonder gesloten carrosserie of een driewielig
motorvoertuig, van wie de zitplaats in deze brom -
mobiel of dat motorvoertuig is voorzien van bevesti -
gingspunten voor autogordels en van autogordels
die zijn voorzien van een goedkeuringsmerk.
3 Het is bestuurders verboden passagiers beneden
de twaalf jaren te vervoeren op een andere wijze
dan in dit artikel is voorgeschreven.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 29 Artikel 61
Zitplaats kinderen op Fietsers en bromfietsers mogen slechts kinderen
fietsen en bromfietsen beneden acht jaren vervoeren indien zij zijn gezeten
op een doelmatige en veilige zitplaats met
voldoende steun voor rug, handen en voeten.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 30 Artikel 61a
Gebruik van mobiele Het is degene die een motorvoertuig, bromfiets of
telecommunicatieapparatuur invalidenvoertuig bestuurt verboden tijdens het
rijden een mobiele telefoon vast te houden.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 31 Artikel 61b
Vervoer van personen in of 1 Het is verboden personen te vervoeren in de
op aanhangwagens en open of gesloten laadruimte van een motorvoertuig
in laadruimten of bromfiets en in of op een aanhangwagen achter
een motorvoertuig of bromfiets.
2 Het eerste lid is niet van toepassing:
a. op het vervoer van personen in de laadruimte
van een ambulance of dierenambulance en op het
vervoer van rolstoelinzittenden op de daarvoor
ingerichte plaatsen in de laadruimte van een
voertuig dat blijkens een aantekening op het
kentekenbewijs speciaal is uitgerust voor
rolstoelvervoer;
b. op het vervoer van personen in de laadruimte
van motorvoertuigen ten dienste van politie en
brandweer en van andere door Onze Minister
aangewezen hulpverleningsdiensten;
c. op het vervoer van een persoon op de bestuur -
derszitplaats in een motorvoertuig of op een brom -
fiets op meer dan twee wielen die door een ander
motorvoertuig of een andere bromfiets op meer
dan twee wielen wordt voortgetrokken en op het
vervoer van passagiers van het getrokken voertuig
als hier bedoeld, voor wie geen zitplaats in het
trekkende voertuig als hier bedoeld beschikbaar is;
d. in het geval het vervoer van personen geschiedt
in het kader van een evenement of optocht
waarvoor een vergunning op grond van een
gemeentelijke verordening is afgegeven.
Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland 31
3 Verkeerstekens
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 1 Artikel 62
Algemene bepalingen Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de
verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden.
Artikel 63
Verkeerstekens gaan boven verkeersregels, voor
zover deze regels onverenigbaar zijn met deze tekens.
Artikel 63a
Tijdelijke verkeerstekens op het wegdek gaan boven
ter plekke aangebrachte andere verkeerstekens op het
wegdek, voor zover deze verkeerstekens
onverenigbaar zijn.
Artikel 63b
1 Wanneer verkeerstekens die een maximum
snelheid aanduiden een hogere snelheid aangeven
dan:
a. de in de artikelen 20, onderdeel b, 21, onderdeel b,
en 22 vastgestelde maximumsnelheden, of
b. de ingevolge een ministeriële regeling krachtens
artikel 86a geldende maximumsnelheid, of
c. de in artikel 45 aangegeven snelheid
geldt de laagste aangegeven snelheid.
2 Indien zowel door verkeerstekens op borden als
door elektronische signaleringsborden een
maximumsnelheid wordt aangegeven geldt de
laagste aangegeven maximumsnelheid.
Artikel 64
Verkeerslichten gaan boven verkeerstekens die de
voorrang regelen.
Artikel 64a
Verkeersborden mogen op een elektronisch
signaleringsbord worden weergegeven.
32 Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 2 Artikel 65
Verkeersborden 1 Ingeval een weg is verdeeld in rijstroken, kan de
toepassing van een verkeersbord worden beperkt
tot één of meer rijstroken.
2 De verkeersborden E1, E2 en E3 gelden slechts
voor de zijde van de weg alwaar zij zijn geplaatst.
3 Het parkeren van een voertuig en het plaatsen
van een fiets en van een bromfiets is echter
toegestaan op de daartoe bestemde weggedeelten.
Artikel 66
1 Indien boven een verkeersbord het woord ‘zone’
is aangebracht en een aanduiding van het gebied
van de zone is toegevoegd (bijvoorbeeld door
middel van een plattegrond), geldt het verkeers -
bord in het aldus aangeduide gebied.
2 Indien boven een verkeersbord het woord ‘zone’ is
aangebracht zonder aanduiding van het gebied van de
zone, geldt het verkeersbord in een gebied dat wordt
begrensd door het verkeersbord en het ver keersbord
waarmee het einde van de zone wordt aangeduid.
3 Dit geldt ook als bord E10 is geplaatst.
Artikel 67
1 Onder verkeersborden aangebrachte
onderborden kunnen inhouden:
a. een nadere uitleg van het verkeersbord;
b. ingeval op een onderbord uitsluitend symbolen
voorkomen: het verkeersbord geldt slechts voor de
aldus aangeduide weggebruikers of het aldus
aangeduide verkeersgedrag;
c. ingeval op een onderbord het woord ‘uitgezon derd’
in combinatie met symbolen voorkomt: het verkeers -
bord geldt niet voor de aldus aangeduide weg -
gebruikers of het aldus aangeduide verkeersgedrag.
2 Indien het beoogde verkeersgedrag wordt
aangegeven door middel van teksten of tekens al
dan niet in combinatie met symbolen, blijkt het
beoogde verkeersgedrag uit het onderbord.
3 Symbolen op onderborden hebben dezelfde
betekenis als die welke in bijlage 1 zijn opgenomen.
Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland 33
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 3 Artikel 68
Verkeerslichten 1 Bij driekleurige verkeerslichten betekent:
a. groen licht: doorgaan;
b. geel licht: stop; voor bestuurders die het teken zo
dicht genaderd zijn dat stoppen redelijkerwijs niet
meer mogelijk is: doorgaan;
c. rood licht: stop.
2 Indien in een driekleurig verkeerslicht of in een
daaraan toegevoegd éénkleurig verkeerslicht een
verlichte pijl zichtbaar is, geldt het licht uitsluitend
voor de door de pijl aangegeven richting.
3 Indien een verlichte afbeelding van een fiets
zichtbaar is, geldt het licht voor fietsers,
brom fietsers op een fiets/bromfietspad en
bestuurders van een gehandicaptenvoertuig.
4 Bestuurders van een motorvoertuig dat behoort
tot een militaire kolonne die het verkeerslicht bij
groen licht is begonnen te passeren, mogen blijven
doorgaan ook nadat een andere kleur licht
zichtbaar is geworden.
5 Indien onder of bij een driekleurig verkeerslicht een
bord is geplaatst met de tekst ‘Rechtsaf voor (brom) -
fietsers vrij’ gelden het gele en het rode licht niet voor
rechts afslaande fietsers, bromfietsers en bestuurders
van een gehandicaptenvoertuig. Indien onder of bij
een driekleurig verkeerslicht een bord is geplaatst met
de tekst ‘Rechtsaf voor fietsers vrij’ gelden het gele en
het rode licht niet voor rechts afslaande fietsers en
bestuurders van een gehandicaptenvoertuig.
6 Zij dienen alsdan het overige verkeer ter plaatse
voor te laten gaan.
7 Ingeval een weg is verdeeld in rijstroken met
verkeer in dezelfde richting, kan de toepassing van
een verkeerslicht worden beperkt tot één van deze
rijstroken. In dat geval heeft het verkeerslicht slechts
betrekking op het verkeer op de aangeduide rijstrook.
34 Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland
Artikel 69
1 Bij tweekleurige verkeerslichten betekent:
a. geel licht: stop; voor bestuurders die het licht zo
dicht genaderd zijn dat stoppen redelijkerwijs niet
meer mogelijk is: doorgaan;
b. rood licht: stop.
Artikel 70
1 Bij tram/buslichten betekent:
a. wit licht of wit knipperlicht: doorgaan;
b. geel licht: stop; voor bestuurders die het licht zo
dicht genaderd zijn dat stoppen redelijkerwijs niet
meer mogelijk is: doorgaan;
c. rood licht: stop.
2 Het witte licht en het witte knipperlicht gelden
slechts voor de aangegeven richtingen.
3 De tram/buslichten gelden voor bestuurders van
een tram en van een lijnbus, die de richting volgen
waarop het licht betrekking heeft.
4 De tram/buslichten gelden tevens voor
bestuurders van een autobus, niet zijnde een
lijnbus, die een busbaan of een busstrook gebruiken
waarop het licht betrekking heeft.
Artikel 71
Bij overweglichten betekent:
a. wit knipperlicht: er nadert geen trein;
b. rood knipperlicht: stop.
Artikel 72
Bij bruglichten betekent rood licht of rood
knipperlicht: stop.
Artikel 73
Bij rijstrooklichten betekent:
a. groene pijl of maximumsnelheid, aangeduid door
bord A3: de rijstrook mag worden gebruikt;
b. rood kruis: de rijstrook mag niet worden gebruikt;
c. witte pijl: voorwaarschuwing rood kruis;
d. het woord ‘BUS’: de rijstrook mag slechts
gebruikt worden door bestuurders van een lijnbus
en bestuurders van een autobus;
Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland 35
e. het woord ‘LIJNBUS’: de rijstrook mag slechts
worden gebruikt door bestuurders van een lijnbus.
Artikel 74
1 Bij voetgangerslichten betekent:
a. groen licht: voetgangers mogen oversteken;
b. groen knipperend licht: voetgangers mogen
oversteken; het rode licht verschijnt spoedig;
c. rood licht: voetgangers mogen niet meer
beginnen over te steken; reeds overstekende
voetgangers moeten zo snel mogelijk doorlopen.
2 Indien het rode licht is vervangen door een geel
knipperlicht als bedoeld in artikel 75, mogen
voetgangers oversteken, mits zij het overige
verkeer ter plaatse voor laten gaan.
Artikel 75
Geel knipperlicht betekent: gevaarlijk punt;
voorzichtigheid geboden.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 4 Artikel 76
Verkeerstekens op het wegdek Een doorgetrokken streep heeft de volgende
betekenis:
a. indien de streep zich bevindt tussen rijstroken dan
wel op paden, met verkeer in beide richtingen:
bestuurders mogen de streep niet naar links over -
schrijden en zich niet links van de streep bevinden,
tenzij aan de rechter zijde van de doorgetrokken
streep een onderbroken streep is aangebracht;
b. indien de streep zich bevindt tussen rijstroken
dan wel op paden, voor verkeer in één richting:
bestuurders mogen de streep niet overschrijden,
tenzij tussen de bestuurder en de doorgetrokken
streep een onderbroken streep is aangebracht.
Artikel 77
1 Bestuurders mogen verdrijvingsvlakken en
puntstukken niet gebruiken;
2 Het eerste lid is niet van toepassing wanneer
be stuur ders een spitsstrook volgen die een splitsing
of samenvoeging van wegen, rijstroken of rijbanen
passeert.
36 Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland
Artikel 78
Bestuurders van een motorvoertuig en bromfietsers
die de rijbaan volgen zijn verplicht op een kruispunt
de richting te volgen die de voorsorteerstrook
waarop zij zich bevinden aangeeft.
Artikel 79
Bestuurders moeten voor een voor hen bestemde
stopstreep stoppen, indien stoppen op grond van
dit besluit is verplicht.
Artikel 80
Haaietanden hebben de volgende betekenis: de
bestuurders moeten voorrang verlenen aan
bestuurders op de kruisende weg.
Artikel 81
Busbanen en busstroken waarop het woord ‘BUS’ is
aangebracht mogen slechts worden gebruikt door
bestuurders van een lijnbus en bestuurders van een
autobus. Busbanen en busstroken waarop het
woord ‘LIJNBUS’ is aangebracht mogen slechts
worden gebruikt door bestuurders van een lijnbus.
Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland 37
4 Aanwijzingen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 1 Artikel 82
Verplichtingen weggebruikers 1 Weggebruikers zijn verplicht de aanwijzingen
op te volgen die mondeling of door middel van
gebaren worden gegeven door de Politie,
de Koninklijke Marechaussee en verkeersregelaars.
2 Bestuurders zijn verder verplicht de aanwijzing
om te stoppen op te volgen die wordt gegeven
door verkeersbrigadiers.
3 Weggebruikers zijn ook verplicht te stoppen
indien hen door een begeleider van een railvoertuig
een stopteken wordt gegeven.
Artikel 82a
Weggebruikers zijn voorts verplicht de
aanwijzingen op te volgen die worden gegeven
door middel van de verlichte transparanten op
personenauto's, bedrijfsauto's en motorfietsen in
gebruik bij de in artikel 41a, eerste lid, onderdeel a,
onder 1 en 4, genoemde diensten en op
bedrijfsauto's van transportbegeleiders.
Artikel 83
Weggebruikers zijn voorts verplicht te stoppen
indien hun een stopteken wordt getoond dat
bestaat uit een rode lamp dan wel uit een aan een
voertuig van de politie of van weginspecteurs in
dienst van Rijkswaterstaat aangebracht verlicht
transparant, waarin de woorden ‘stop’ of ‘stop
politie’ in rode letters tegen donkere achtergrond
worden verlicht.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 2 Artikel 84
Rangorde aanwijzingen, Aanwijzingen gaan boven verkeerstekens en
verkeerstekens verkeersregels.
en verkeersregels
38 Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland
5 Bijzondere bepalingen ten behoeve van
gehandicapten
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 1 Artikel 85
Uitzonderingen 1 Op bestuurders van een motorvoertuig op meer
voor gehandicapten dan twee wielen waarin een geldige en behoorlijk
leesbare gehandicaptenparkeerkaart is aan -
gebracht, is het bepaalde ten aanzien van het
parkeren in een parkeerschijfzone (art. 25) niet van
toepassing. Indien niet langer wordt geparkeerd
dan drie uren zijn ook het parkeerverbod bij een
gele onderbroken streep en bij bord E1, alsmede
de parkeervoor schrif ten in een erf (art. 46) niet van
toepassing. In deze laatste ge vallen dienen zij in
het voertuig duidelijk zichtbaar een parkeerschijf te
voeren waarop het tijdstip waarop met parkeren is
begonnen wordt aangegeven.
2 Op bestuurders van gehandicaptenvoertuigen is
het bepaalde ten aanzien van het parkeren in een
parkeerschijfzone (art. 25) niet van toepassing.
Indien niet langer wordt geparkeerd dan drie uren
zijn ook het parkeerverbod bij een gele onder -
broken streep en bij bord E1 niet van toepassing,
in dit geval dienen zij in het voertuig duidelijk
zichtbaar een parkeerschijf te voeren waarop het
tijdstip waarop met parkeren is begonnen wordt
aangegeven.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Paragraaf 2 Artikel 86
Buiten Nederland afgegeven Met een gehandicaptenparkeerkaart worden
gehandicaptenparkeerkaarten gelijkgesteld de door het daartoe bevoegde gezag
buiten Nederland afgegeven parkeerkaarten voor
gehandicapten, voor zover deze bij de Regeling
gehandicapten parkeerkaart zijn aangewezen.
Verkeersborden en Verkeersregels in Nederland 39
5a Tijdelijke verlaging maximumsnelheid in
geval van verstoring olie-aanvoer
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Artikel 86a
In geval van een ernstige verstoring van de olieaanvoer
kan worden bepaald dat op auto snelwegen
en op autowegen voor andere motor voertuigen dan
vrachtauto’s, autobussen of motorvoertuigen met
aanhangwagen een maximumsnelheid geldt van
90 km per uur.
Artikel 86b
Het is bestuurders van andere motorvoertuigen dan
vrachtauto’s, autobussen of motorvoertuigen met
aanhangwagen verboden de ingevolge artikel 86a
bepaalde maximumsnelheid te overschrijden.